Jenaplan in het kort

Peter Petersen (1894-1952) is de ontwikkelaar van het jenaplan concept. In de Duitse stad Jena heeft hij zijn ideeën uitgewerkt en in de praktijk gebracht. Het kind moet centraal staan, niet de leerstof. Een school waarin kinderen leren samen te werken met anderen. In de jaren vijftig worden de ideeën van Petersen door Suus Freudenthal-Lutter (1908-1987) geïntroduceerd in Nederland.

In de jaren zeventig nam het Ministerie van Onderwijs het initiatief om bij de herinrichting van het basisonderwijs niet alleen traditionele basisscholen te betrekken, maar ook zogenoemde vernieuwingsscholen. Daarbij speelde het jenaplanonderwijs, met zijn kindgerichte aanpak, de nadruk op samenwerken en thematisch werken, een belangrijke rol.

Het jenaplanconcept is een fundament waar je zelf je school op kunt bouwen: in de leef- en werkgemeenschap van de jenaplanschool geven kinderen, ouders en het schoolteam samen het jenaplanonderwijs vorm en inhoud.

Buiten werken met Jenaplan

Meer weten over Jenaplan?

  1. Elk mens is uniek; zo is er maar één. Daarom heeft ieder kind en elke volwassene een onvervangbare waarde.

  2. Elk mens heeft het recht een eigen identiteit te ontwikkelen. Deze wordt zoveel mogelijk gekenmerkt door: zelfstandigheid, kritisch bewustzijn, creativiteit en gerichtheid op sociale rechtvaardigheid. Daarbij mogen ras, nationaliteit, geslacht, seksuele gerichtheid, sociaal milieu religie, levensbeschouwing of handicap geen verschil uitmaken.

  3. Elk mens heeft voor het ontwikkelen van een eigen identiteit persoonlijke relaties nodig: met andere mensen; met de zintuiglijke waarneembare werkelijkheid van natuur en cultuur; met de niet zintuigelijk waarneembare werkelijkheid.

  4. Elk mens wordt steeds als totale persoon erkend en waar mogelijk ook zo benaderd en aangesproken

  5. Elk mens wordt als een cultuurdrager en -vernieuwer erkend en waar mogelijk ook zo benaderd en aangesproken.

  6. Mensen moeten werken aan een samenleving die ieders unieke en onvervangbare waarde respecteert.

  7. Mensen moeten werken aan een samenleving die ruimte en stimulansen biedt voor ieders identiteitsontwikkeling.

  8. Mensen moeten werken aan een samenleving waarin rechtvaardig, vreedzaam en constructief met verschillen en veranderingen wordt omgegaan.

  9. Mensen moeten werken aan een samenleving die respectvol en zorgvuldig aarde en wereldruimte beheert.

  10. Mensen moeten werken aan een samenleving die de natuurlijke en culturele hulpbronnen in verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties gebruikt.

  11. De school is een relatief autonome coöperatieve organisatie van betrokkenen. Ze wordt door de maatschappij beïnvloed en heeft er zelf ook invloed op.

  12. In de school hebben de volwassenen de taak de voorgaande uitspraken over mens en samenleving tot (ped)agogisch uitgangspunt voor hun handelen te maken.

  13. In de school wordt de leerstof zowel ontleend aan de leef- en belevingswereld van de kinderen als aan de cultuurgoederen die in de maatschappij als belangrijke middelen worden beschouwd voor de hier geschetste ontwikkeling van persoon en samenleving.

  14. In de school wordt het onderwijs uitgevoerd in pedagogische situaties en met pedagogische middelen.

  15. In de school wordt het onderwijs vorm gegeven door een ritmische afwisseling van de basisactiviteiten gesprek, spel, werk en viering.

  16. In de school vindt overwegend heterogene groepering van kinderen plaats, naar leeftijd en ontwikkelingsniveau, om het leren van en zorgen voor elkaar te stimuleren.

  17. In de school worden zelfstandig spelen en leren afgewisseld en aangevuld door gestuurd en begeleid leren. Dit laatste is expliciet gericht op niveauverhoging. In dit alles speelt het initiatief van de kinderen een belangrijke rol.

  18. In de school neemt wereldoriëntatie een centrale plaats in met als basis ervaren, ontdekken en onderzoeken.

  19. In de school vinden gedrags- en prestatiebeoordeling van een kind zoveel mogelijk plaats vanuit de eigen ontwikkelingsgeschiedenis van dat kind en in samenspraak met hem.

  20. In de school worden verandering en verbeteringen gezien als een nooit eindigend proces. Dit proces wordt gestuurd door een consequente wisselwerking tussen doen en denken.

 

  1. De relatie van het kind met zichzelf
  2. De relatie van het kind met de ander en het andere
  3. De relatie van het kind met de wereld

    Om het belang van deze relaties in het jenaplanonderwijs te tonen, zijn er twaalf kernkwaliteiten geformuleerd. Een jenaplanschool richt de omgeving zodanig in, dat deze kwaliteiten gerealiseerd worden.
 
  • Kinderen leren kwaliteiten/uitdagingen te benoemen en in te zetten, zodanig dat zij zich competent voelen.
  • Kinderen leren zelf verantwoordelijkheid te dragen voor wat zij willen en moeten leren, wanneer zij uitleg nodig hebben en hoe zij een plan moeten maken.
  • Kinderen worden beoordeeld op de eigen vooruitgang in ontwikkeling.
  • Kinderen leren te reflecteren op hun ontwikkeling en daarover met anderen in gesprek te gaan.

Sleutelwoorden/zinnen

  • Dialoog van het kind met zichzelf
  • Uitgaan van verschillen
  • Uitgaan van de kracht en kwaliteit van elk kind
  • Recht om zich competent te voelen.
  • Recht op succeservaringen
  • Werken met de zone van naastbije ontwikkeling
  • Betekenisvol onderwijs
  • Plezier in leren
  • Werken met onderzoeksvaardigheden op basis van eigen vragen
  • Autonomie
  • Morele ontwikkeling
  • Kinderen ontwikkelen zich in een leeftijdsheterogene stamgroep.
  • Kinderen leren samen te werken met andere kinderen, hulp te geven en te ontvangen en daarover te reflecteren.

  • Kinderen leren verantwoordelijkheid te nemen en mee te beslissen over het harmonieus samenleven in de stamgroep en school, opdat iedereen tot zijn recht komt en welbevinden kan ervaren.

Sleutelwoorden/zinnen

  • Leven/werken in een stamgroep en school.
  • Jezelf leren kennen in relatie met anderen.
  • Aandacht voor de (niet-) zintuigelijk waarneembare werkelijkheid.
  • Meerwaarde van samen ontdekken.
  • Verschillen bij andere kinderen herkennen en respecteren.
  • Kinderen leren dat wat ze doen er toe doet en leren in levensechte situaties.
  • Kinderen leren zorg te dragen voor de omgeving.
  • Kinderen passen binnen wereldoriëntatie de inhoud van het schoolaanbod toe om de wereld te leren kennen.
  • Kinderen leren spelend, werkend, sprekend en vierend volgens een ritmisch dagplan.
  • Kinderen leren initiatieven te nemen vanuit hun eigen interesses en vragen.

Sleutelwoorden/zinnen

  • Onderwijs in samenhang in betekenisvolle, levensechte contexten.
  • Relatie cursus en WO.
  • Toegepast leren.
  • Werken met primaire bronnen.

Gesprek, spel, werk en viering.

Wij onderscheiden deze vier basisactiviteiten waarin mensen leven en leren.

Wij leren met ons hoofd, ons hart en onze handen.

Deze basisactiviteiten wisselen elkaar af. Deze afwisseling is vastgelegd in het ritmisch weekplan.

Een ritmisch weekplan is geen rooster. Met een rooster ligt alles vast en is alles voorspelbaar. Net als in muziek geeft een ritme een bepaalde cadans aan die terugkeert. Maar, anders dan de maat, kan ritme veranderen in duur en volgorde. De stamgroepleerkracht observeert en bepaalt hoe lang bepaalde activiteiten kunnen duren. Hij/zij moet gevoel hebben voor effectiviteit en kwaliteit van leersituaties. Op deze manier benutten wij de leertijd optimaal. Elke stamgroep heeft zijn eigen ritmisch weekplan.

In een stamgroep zitten kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar. In de onderbouw zijn de groepen 0, 1 & 2 gecombineerd, in de middenbouw de groepen 3, 4 & 5 en in de bovenbouw zitten kinderen van groep 6, 7 & 8 bij elkaar in een stamgroep. Door kinderen van verschillende leeftijden in één groep te plaatsen, leren ze van en met elkaar en wordt er veel samengewerkt.

Het inlevingsvermogen van kinderen wordt in een driejarige stamgroep gestimuleerd, doordat ze elk jaar een andere rol in de groep innemen. Ze leren hoe het is om jongste, middelste of oudste te zijn in een groep.

Niveau-instructies worden in instructiegroepen gegeven. In een instructiegroep zitten kinderen van een gelijk niveau bij elkaar in de stamgroep, waarbij de kinderen die op dat moment geen instructie hebben, verder werken aan hun weektaak.

In een stamgroep:

  • Leer je hulp te krijgen en hulp te geven.
  • Leer je verantwoordelijk te zijn voor elkaar.
  • Is er, door de leeftijdsverschillen, minder sprake van competitief gedrag.
  • Is iedereen ergens goed in en worden deze kwaliteiten ook ingezet bij groepsopdrachten.
  • Kennen de stamgroepleider en de kinderen elkaar goed, doordat zij drie jaar lang investeren in hun (wederzijdse) relatie.
  • Zijn er weinig schommelingen in de sfeer, doordat elk jaar één/derde deel aan nieuwe kinderen in de groep komt, en er één/derde deel naar de volgende bouw gaat.
  • Krijgen kinderen die op hetzelfde niveau zitten hulp aan de instructietafel. Dat zijn in een stamgroep ongeveer 8 à 10 kinderen tegelijk. Door deze kleine groep, is er veel interactie tussen stamgroepleider en kind.
Spreken

Gesprek

Door in gesprek te zijn, kunnen wij elkaar informeren, leren begrijpen of elkaar aanspreken op gedrag. Als wij met elkaar praten, zitten wij in de kring.

 

Dan kunnen wij elkaar goed zien en zijn wij meer bij elkaar betrokken. Kinderen vertellen over hun belevenissen. Soms nemen ze iets van huis mee dat ze aan anderen willen laten zien, soms hebben ze iets voorbereid. Deze momenten zijn aanleiding om verder te praten over een onderwerp dat iedereen aangaat of tot het houden van een leergesprek.

 

De onderwerpen kunnen worden verwerkt in de lessen. Voorbeelden van kringen zijn: vertelkring, taalkring, rekenkring, observatiekring, verslagkring, instructie- of introductiekring, verjaardagskring, evaluatiekring en spelkring.

Spelen

Spel

Spel is een onmisbaar onderdeel in de ontwikkeling van kinderen. Pas als de wereld voldoende spelend ervaren is, kunnen kinderen overgaan tot het abstracte leren.

 

Goed spelen bevordert het rijpen van de verbindingen tussen de beide hersenhelften. Tijdens het spel krijgen kinderen de kans de wereld te ontdekken en te ervaren. Zij doen sociale ontdekkingen, imiteren, experimenteren, verkennen en herkennen de wereld om hen heen. Daarnaast leren zij creatief met hun leefwereld om te gaan.

 

Spel maakt een wezenlijk deel uit van ons onderwijs en krijgt per ontwikkelingsfase een daarbij behorend accent.

Werken

Werk

Op school werken wij grotendeels in projectvorm. Deze projecten staan dicht bij de belevingswereld van de kinderen. Voor een deel wordt het project ingevuld door de kinderen zelf. Elk project bevat verplichte leerstof uit de verschillende vakken (rekenen, spelling, taal et cetera).

 

Tevens zijn de tussendoelen en leerlijnen van Wereldoriëntatie hieraan gekoppeld. Wij begeleiden kinderen bij het plannen van hun eigen werk, zodat zij in de toekomst dit zelfstandig kunnen.

Vieren

Viering

Vieringen zijn een wezenlijk onderdeel van onze leef- en werkgemeenschap. Wij vieren zowel in de stamgroep als in de school. Je kunt hierbij denken aan het openen en afsluiten van projecten, het vieren van jaarfeesten en het presenteren van werk en/of expressieactiviteiten.

 

Door samen te vieren laten wij aan elkaar zien wat ons hoofd en hart bezig houdt. Wij delen ervaringen en belevenissen.

Jenaplanonderwijs

 

Enthousiast geworden? Wil je werken bij De Waterval? Of een andere vraag? Neem dan snel contact met ons op via onze contactpagina. We nemen zo snel mogelijk contact met je op.

 

Neem ook gerust contact met ons op via ons telefoonnummer 0252-418191. We zijn bereikbaar tijdens onze schooltijden.

 

Ben je op zoek naar documenten? Kijk eens bij onze Downloads en links en download het gewenste document.

 

Een bezoekje brengen aan onze Jenaplan basisschool? Klik hier voor onze locatie en maak eenvoudig een routebeschrijving.